Hugo Borst, al veertig jaar staat hij volop in het midden
van de van wondere wereld van het profvoetbal. Hij kwam op als verlegen schrijver
bij het blad Voetbal International en is tegenwoordig niet meer weg te denken
van de tv als het om voetbal gaat. Zeg je voetbal, zeg je Hugo Borst. Als scherpe
columnist in de krant is deze ras Spartaan messcherp. Nu is zijn eigen boek uitgekomen genaamd Borst Wat het boek zo bijzonder maakt? Hugo Borst kan echt
mensen raken. Hij kan ontroeren, bijvoorbeeld als hij schrijft over hoe hij met
zijn vader op de tribune bij Sparta zat. Maar ook over de enkel van Marco van
Basten kan hij schrijven alsof het een meesterwerk is. hugo kan ook onthullen. Zo
komt er in zijn boek een stuk voor over een interview met de poedelnaakte
Willen Van Hanegem. In zijn nieuwste boek zijn de beste stukken van Hugo Borst
bij elkaar gepakt, inclusief een werk over Johan Derksen.
Hoofdstuk met Willem van Hanegem
In de Nederlandse voetbalcultuur is de kleedkamer heilig.
Daar kom je als niet-voetballer niet, tenzij je voetballers mag kneden,
toespreken of hun bemodderde kleding mag wassen. De kleedkamer is verboden voor
onbevoegden. Johan Cruijff duldt er zelfs geen voorzitters. Toen De Kuip nog
niet gerenoveerd was, stond op doordeweekse dagen de deur van de kleedkamer
soms open en over de gang lopend wierp ik dan een steelse blik. In een fractie
van een seconde zag ik proppen tape die enkels en knieën bij elkaar hadden
gehouden, flesjes water of bekertjes met restjes Isotone dorstlesser, kluiten aarde en
stoomwolken, en ik rook ook het aroma van dure zeep of de kruidige aarde van
het trainingsveld en ik hoorde geluiden, typische kleedkamergeluiden – getik
van noppen op tegels, gelach, een scheet, gegil. Er is maar één kleedkamer in
Nederland waar je binnen kan lopen: de kleedkamer van de trainers van
Feyenoord. Als Van Hanegem er is tenminste, want Geert Meijer vindt het volgens
mij huisvredebreuk, keeperstrainer Pim Doesburg ook, maar ze zeggen niks, ze
zijn ook helemaal niet onaardig of zo, ze respecteren dat Van Hanegem het soms
gezellig vindt om een beetje slap te ouwehoeren. Ik behoor tot de
happy
few die weleens komt aanlopen. Ik tref het, Doesburg en Meijer zijn er
niet. ‘Die zwervers verzieken heel je veld,’ zegt Van Hanegem narrig. "Die zwervers" dat zijn de
Stones, althans de fans van de Stones.
Feyenoord heeft voor het eerst sinds de
opening van de
Kuip in 1937 een nieuwe grasmat. Van Hanegem is er trots op, en vindt het even
onbegrijpelijk als ontheiligend dat de Stones twee dagen bezit kunnen nemen van
het binnenste van de net gerenoveerde Kuip.
Als Van Hanegem zijn voetbalschoenen uittrekt, ontstijgt
een bijna onzichtbare damp. Hij trekt zijn trainingspak uit. Ik kijk nog eens
naar zijn voetbalschoenen die nog warm zijn van binnen. Adidas. De lip staat
omhoog gekruld. Ik kijk naar zijn voeten. Ze zijn massief. Brede, witte wreven
zonder haartjes. Daarboven enkels die versleten schijnen te zijn, maar volgens
Van Hanegem nog best scharnieren.
‘Het afscheid van Van Basten in San Siro was op tv,
hè?’ zegt Van Hanegem. Hij praat zacht.
‘Triest, vond je niet,’ zeg ik.
‘Ik heb het niet gezien. Ik hoorde dat die Capello huilde
toen Van Basten zijn laatste ronde liep.’
Zijn grote tenen zijn foeilelijk. Ze jubelen. Van
Hanegem vertelt waarom ze hem de Kromme zijn gaan noemen: ‘Ik moest met een gebroken
teen voetballen. Dat kon eigenlijk niet, dus raakte ik alles uit pure ellende
buitenkant voet, dus die ballen draaiden allemaal met effect over het gras.
Kromme ballen... Maar het was uit nood geboren, dat vergeten de mensen meestal.
Het was geen show.’ Hij lacht verlegen, alsof hij wil zeggen: ik klink toch
niet te belegen, hè,
of te opschepperig?
Van Hanegem zit naakt op de stoel. Ik moet aan
Rutger Hauer denken, in Turks fruit. Een breed, taai, gespierd,
marmeren lichaam. Hij heeft héél dat lichaam gebruikt als voetballer. Mensen
vergeten dat weleens, dat je met je hele lichaam voetbalt. Op zijn rechterbeen
leunde en steunde hij, met zijn linker verdeelde hij het spel, maar ook de
hoekige, grove schouders, de ellebogen en de handen gebruikte hij, vaak om
tegenstanders pijn te doen, maar vooral om ze de baas te zijn, want op het veld was hij
niet zo’n sociaal type en natuurlijk gebruikte hij zijn borst om er de bal op
te laten uitrusten, maar het meeste deed hij toch wel met zijn hoofd, en dan
bedoel ik natuurlijk met het kopwerk, al beheerste hij het koppen trouwens ook,
doordat hij niet alleen met zijn voorhoofd kopte maar met zijn hele lichaam;
knieën, romp, schouders, ellebogen, handen, vingers kopten vrolijk mee Het hoofd van
het voetbalgenie. Ik kijk naar het karakteristieke hoofd, waarin een sigaret
hangt. Een vriendelijk hoofd, beminnelijk en geinig. En ook dat hoofd heeft
geleefd. Een hoofd dat hoe ouder hoe mooier wordt.
Omdat hij zijn sigaret nog niet op heeft, stelt hij de
douche nog even uit. Daar zit hij, naakt op een stoel. Roerloos. Net als in de
dugout. Van Hanegem moet in brons worden gegoten. Moulijn heeft
zijn muurtje in de Bloklandstraat, Jan Linssen heeft een café, Ernst Happel
straks een straat, Wim van Hanegem – de voetballer, niet de trainer – verdient
een standbeeld, want ik voorspel dat hij een keertje doodgaat. En hoewel
niemand hem zal vergeten, zou dat standbeeld er bij leven en welzijn al moeten
komen. Er zal toch wel een kunstenaar zijn die zijn vertederende, weergaloze
traagheid kan verbeelden? Waar het monument moet staan? Op het stadionplein
natuurlijk!
Hij vraagt of ik me een bepaald spelmoment kan
herinneren uit de Supercup-wedstrijd. Hij roept het in mijn herinnering op.
Maar ik lieg, ik zeg dat ik het me herinner, uit schaamte. Van Hanegem begint
te praten. Tijdens zijn uitleg dwalen mijn gedachten af. Hoeveel spelsituaties
heeft hij op zijn harde schijf staan? Duizenden. Spelmomenten van de laatste
wedstrijd die hij coachte, maar ook van de eerste die hij speelde.
Van Hanegem staat
op en loopt de doucheruimte in. Hij is natuurlijk niet zo schattig als hij
lijkt. Van Hanegem kan nurks en cynisch zijn. Mopperkont. Hij moppert soms op
alles en iedereen. Dat de spelers lopen te zaniken, dat verslaggever Dick van
den Polder nu hij met twee spitsen speelt weer om drie spitsen zeurt, ga zo
maar door.Hij begrijpt sommige spelers niet. Sommige spelers begrijpen hem
niet. Geert Meijer, zijn trouwe adjudant, zegt altijd tegen spelers die lopen
te zaniken over hun trainer dat ze zich pas zorgen moeten gaan maken als Van
Hanegem niet meer over hen loopt te zaniken. Maar hoewel Van Hanegem een
tijdloze figuur is, gaapt er een generatiekloof. Veel spelers vinden dat hij
niet als een trainer praat. Dat klopt ook wel. Hij laat trainerstaal
nadrukkelijk achterwege. Niet of nauwelijks Rab en Groenenwoud-jargon. Maar is
een trainer zonder trainerstaal in de ogen van de spelers wel trainer? Het
dilemma is dat hij voetballer is gebleven. Zijn spelers willen leiding,
desnoods een straffe hand, een boete. Maar Van Hanegem beboet niemand, zoals
hij ook bijna niemand prijst. Hij prijst ze wel; hij doet dat zwijgend, zagen
ze dat maar. Van Hanegem vindt niet dat prijzen met woorden gedaan moet worden.
Happel deed dat ook niet.
De douche
houdt op met stromen.
De telefoon
gaat.
‘Moet ik hem
opnemen, Willem?’
‘Nee, nee,
laat maar gaan.’
Het boek van Hugo Borst, Borst is overal verkrijgbaar. Je kan hem vinden op internet of bij je lokale boekenwinkel. Bij dit boek krijg je de mooiste verhalen van Hugo Borst te lezen en wordt je meegenomen in zijn manier van schrijven.