Het is nog even wachten, maar binnenkort wordt het nieuwe circuit van Zandvoort geopend. En er is dan geen F1 op tv, gelukkig wel in de boeken. Sportjournalist en F1-kenner Nando Boers brengt zijn boek Zandvoort op 3 mei uit. Goed nieuws: jij kunt een exemplaar winnen. Zandvoort
Nando geeft in zijn boek een unieke inkijk in de binnenwereld
van een Formule 1-coureur. In Zandvoort maken we kennis met Roy Hoekstra. Hij is Formule 1-coureur van beroep. Toen Roy nog een klein jochie was, werd hij al enorm aangetrokken tot de autosport. Tegenwoordig beschouwt hij zich meer en meer een misfit tussen alle glitter and glamour. De mannelijke wereld van spanning, snelheid en levensgevaarlijke circuits voelt steeds minder als de zijne. Hij twijfelt of hij deze carrière wel moet doorzetten.
Het boek Zandvoort wordt op 3 mei uitgebracht. Wij mogen maar liefst drie exemplaren weggeven. Laat op Facebook weten waarom jij dit boek zo graag wil lezen en wie weet ligt er binnenkort een boek op je deurmat.
Fragment
Net als zeven jaar geleden
ben ik ook dit jaar weer vanuit Monaco op eigen gelegenheid naar Le Mans gereden. Ik heb er twaalf uur voor uitgetrokken, heb ergens onderweg de Mercedes langs de kant gezet, de stoel plat naar achteren gedraaiden wat kunnen slapen. Nog
voor de zon opkwam vervolgde ik mijn weg. Ik ben net
het dorp ingereden vlak onder Le Mans. Verderop moet het pleintje zijn met de kleine kerk. Als
ik de sleutel in het contact omdraai, valt de motor stil. Ik slaak een zucht. Mijn schouders ontspannen zich. Acht jaar Formule 1-coureur. Dit wordt de vierde keer de 24 uur van Le Mans. Ik kan die afwisseling van omgeving even heel goed gebruiken. Voor ik de kerk binnenga om de kaarsen aan te steken, sluit
ik nog even mijn ogen. Heel even maar.
Verstijfd sta ik aan de vangrail met mijn kleine schoenen in het duinzand. Een rode auto komt
uit de pitstraat tevoor14 schijn. De coureur remt af voor de Tarzanbocht, laat zijn auto erdoorheen rollen en trapt precies voor mijn neus weer
op het gas en accelereert weg.
Het geluid uit de uitlaten zwelt onheilspellend snel aan. Zoiets heb ik nog nooit gehoord. In het dorp klonk het motorgejank dat opzwol uit de duinen altijd als een diep gebrul, maar op een paar meter afstand is het angstaanjagend. Oorschelpsplijtend. Het gebulder van de V6 voel ik tot diep in mijn buik. Voor ik goed en wel in de gaten heb wat me is overkomen, sterft het geluid weg over de Hunse rug. Ik kijk mijn vader aan en richt mijn blik snel weer op de Tarzanbocht. Daar komt er weer een aan. Een groene dit keer. Weer vlak voor mijn neus die beangstigende oerknal. Ik zeg iets tegen mijn vader als die groene voorbij is, maar mijn woorden slaan stuk tegen de muur van geluid van de wagens die nu een voor een de baan opkomen. Het is 1958 en ik ben acht jaar oud. Ik was onvoorbereid op dit geluid. Die dag zette dat motorgeluid zich vast in mijn organen, om ze nooit meer los te laten. Als kwik in mijn bloed. De kern van deze sport zit in mij: het geluid van een motor. Elk jaar op die eerste dag van het Grand Prix-weekeinde ben ik verbijsterd over het geweld
dat ik hoor en zie. En elk jaar ben ik de maandag na de race niet te harden voor mijn omgeving omdat de opwinding is vertrokken. In het restant van de zomer zijn er alleen nog badgasten en winter aan zee is voor een kind sowieso niet te harden. Voor mij is het een zowat eindeloze rij zinloze dagen die zich uitstrekt tot de volgende race. Om de leegte na de Grand Prix te verdrijven, zamelde ik tijdens het Formule 1-seizoen in onze buurt oud papier in om zo veel mogelijk verschillende krantenverslagen over de strijd om het kampioenschap te bemachtigen. Ik knipte de verslagen uit, lijmde ze in plakboeken, las alles talloze keren en staarde
naar de spaarzame zwart-witfoto’s. Mijn verjaardagscadeau was altijd hetzelfde; een toegangsbewijs voor de Grand Prix van Zandvoort. Dat plak-en-knipwerk deed ik nog steeds toen ik Chris vijf jaar later ontmoette. Het was eind juni, ik was dertien en kwam met vader op de fiets naar het circuit. We zetten onze fietsen op de standaard en liepen naar de voordeur van het kleine gebouwtje in de duinen waar de raceschool was gehuisvest. In de deuropening stond een jongeman die ons begroette.
Ik kende hem. Ik zag hem weleens fietsen in het dorp. Natuurlijk kende ik hem. Iedereen in Zandvoort kende hem. Chris was een begenadigd talent, eentje dat het weleens zou kunnen gaan maken. Chris was toen al internationaal actief en hij kluste bij als instructeur bij de raceschool. Hij racete goed, had als doel de Formule 1 en werd jaarlijks door een landelijke krant over zijn wens geïnterviewd. Ik had al die stukken over Chris allang gelezen; ze zaten in mijn plakboeken. Toen Chris tegen mij sprak was ik verrukt. ‘Je hebt geluk,’ zei hij. ‘We beginnen straks met een klasje en volgens mij is er een kart over.’ Ik zag ze op het kartbaantje opgesteld staan. De kleine machientjes.Dit zou het begin kunnen zijn, dacht ik, een opstap naar racen op het echte circuit aan de andere kant van hetduin. Ik hoorde het gebrul van een racewagen die daar rondjes aan het rijden was. Daar was iemand echt aan het testen. Mijn fantasie sloeg op hol. Ik was met vader naar het kartcircuit gekomen. Eindelijk had hij toegegeven aan mijn jarenlange gezeur. Zo duur was dat toch niet, rijden in een kart? Dat bleek tegen te vallen. Vader gaf halverwege het schooljaar toe. Hij zei dat hij met me mee zou gaan naar de raceschool als ik zou overgaan – ik had dramatische cijfers omdat ik voornamelijk op straat rondhing. Dan zou hij informeren wat het kostte en serieus nagaan of ik een paar keer in zo’n skelter kon racen. Als een bezetene begon ik te blokken. Op straat bij de kerk zagen ze me niet meer. Met hakken over de sloot ging ik over. ‘Er belde net iemand af,’ zei Chris. ‘Ziek. En de kart stond toch al klaar. Nou, wat zeg je ervan?’ Ik keek vader aan.Hij glimlachte en ik kan het hem nog steeds horen zeggen: ‘Ga maar. Ga maar, jongen.’ Na twee uur wachten in het kantoortje waar steeds meer jongens zich kwamen melden, stapte ik mijn kart in. Ik voelde me de koning te rijk met die witte helm op. Een uur later was ik de snelste van alle jongens. Wat ik precies had gedaan wist ik niet. Ik deed het zoals ik dacht dat het moest. Chris nam me apart. ‘Weet je zeker dat dit de eerste keer was? Zoals jij de bocht instuurt, dat heb ik niet vaak iemand zien doen.’
Ik staarde Chris verbijsterd aan. Een echte coureur stond me hier te vertellen dat ik iets speciaals had. Ik raakte bedwelmd door die donkere ogen die me aankeken. Ik wilde ook zulk haar. 'Wat doe ik dan?’ ‘Je gaat niet snel de bocht in, daardoor kun je eerder op het gas en dat doe je ook. Weet je dat je op die manier ook je banden spaart?’ Ik had geen idee. Wel zag ik dat ik de anderen na een bocht makkelijk inhaalde omdat ik meer snelheid had. Chris zei dat hij ging praten met de eigenaar van de raceschool. ‘Heb je een baantje?’ vroeg hij. ‘Wil je hier wat bijverdienen? Karting is niet goedkoop en je vader is toch timmerman? Het geld zal bij jullie thuis niet tegen de plinten klotsen. Kom volgende week maar langs.’