Voor de echte voetbaljunkies hebben we hier het perfecte boek. In deze voorpublicatie delen we een fragment uit De wereld aan mijn voeten van Simon Kuper. Het boek komt 10 oktober uit.
Internationaal gelauwerde (voetbal)journalist Simon Kuper publiceert 1 oktober De wereld aan mijn voeten. Een persoonlijk en journalistiek verslag door het hart van het mondiale voetbal in de negen WK's die hij bijwoonde.
Kuper laat zien hoe het wereldvoetbal in 35 jaar drastisch veranderde én hoe het toernooi een spiegel is van verschuivende geopolitieke machtsverhoudingen. Van de dominantie van het Westen naar de opkomst van nieuwe machten zoals Qatar. Voetbal is immers nooit alleen maar voetbal: het is een verhaal over globalisering, cultuur en politiek, verteld aan de hand van het mooiste spel ter wereld.
Fragment
WK 1998: Frankrijk ontdekt het voetbal en ik ontdek Frankrijk
Ik nam de Eurostar van Londen naar Parijs zonder het flauwste vermoeden dat dit WK mijn leven radicaal zou veranderen, maar ik had wel het gevoel dat mijn leven verandering nodig had. De Financial Times zetelde indertijd in een treurig gebouw in Southwark Bridge, Londen, waarvan de ramen niet open konden. Op winterdagen zag ik alleen maar daglicht tijdens de twee minuten die ik van mijn gedeelde flat naar het metrostation liep. Ik was een van de laagst geplaatste, slechtst betaalde medewerkers in het gebouw. Ik moest dagelijks een verslag van de valutamarkt schrijven.
Als ik door mijn plakboeken uit die tijd blader, zie ik de kop boven mijn laatste bijdrage voordat het WK begon: YEN HERSTELT ZICH IN HET VOORUITZICHT VAN DE G7-CAVALERIE. Ik keek echt uit naar het WK, veel meer dan de inwoners van het gastland deden. Zoals bekend hadden de Fransen geen voetbalcultuur. Ik zag hun eerste wedstrijd, 3-0 winst tegen Zuid-Afrika, in een café op de Parijse Linkeroever, waar ik de enige klant was die naar het scherm keek.
Lyon, juni 1998
De eerste twee weken van het toernooi bracht ik door in deze heerlijke provinciestad. Ik stond laat in de ochtend op en ging vervolgens uitgebreid lunchen terwijl ik het Franse sportdagblad L’Équipe doornam. Meestal was het dieptepunt van de dag mijn bezoek aan een van de groepswedstrijden.
In zes dagen zag ik vijf wedstrijden, met welgeteld vier doelpunten. Een wedstrijd als Oostenrijk–Chili (1-1) was niet ter vermaak bedoeld en de stadions waren voornamelijk gevuld met Fransen die zich stilhielden. ‘Ik wou dat ik thuis zat,’ beklaagde een Nederlandse collega zich op een dag tegen mij. ‘In mijn straat in Rotterdam zit iedereen samen tv te kijken: chips, bier, kinderen, het is fantastisch. En tegen mij zeggen ze: “Wat heb jij een geluk dat je in Frankrijk bent.”’ Maar elke avond nadat ik mijn wedstrijdverslag had ingeleverd, was ik vrij. Dat kwam omdat in 1998 internet nog maar nauwelijks bestond. De website van de Financial Times was een slecht onderhouden aanhangsel, dus ik schreef alleen maar voor de papieren krant. Als die om ongeveer 19.00 uur Franse tijd ter perse ging, kon ik niets meer
doen. En met e-mails hield ik me ook niet bezig. Ik had een Hotmail-adres, maar daar heb ik het hele toernooi niet één keer naar gekeken.
En dus ging ik bijna elke avond met collega’s uit eten in Lyon, de hoofdstad van de Franse gastronomie. Onze kranten hoefden het nog niet op te nemen tegen gratis content en dus verkochten ze flinke oplages en betaalden ze ons genereuze salarissen plus onkosten. Dat was de journalistiek vlak voor de opkomst van internet.
Rondreizen in Frankrijk, juni 1998
Hét onderwerp tijdens de eerste week van het toernooi waren de hooligans. Er waren dagenlang opstootjes in Marseille tussen Engelse en Tunesische supporters. Op 21 juni sloegen Duitse hooligans in Lens de Franse politieagent Daniel Nivel in coma. Hij zou de rest van zijn leven in een rolstoel zitten, half verlamd, niet meer goed in staat te spreken, zonder reuk- of smaakvermogen en blind aan één oog. Daarna was de politie overal.
Voorafgaand aan Roemenië–Engeland waren ze in de hele stad Toulouse. Ik ging maar één keer de afgesloten stad in en uit, om Engeland te zien verliezen. Een collega die als nevenfunctie hooliewatch had – destijds een belangrijke bezigheid van Engelse journalisten – werd zó boos toen hij naar dat tuig in Toulouse keek, dat hij zelf politieagent begon te spelen. Het hielp dat hij 1 meter 93 was. Hij ging op een kleine Engelse hooligan af die tegen een geparkeerde auto stond te schoppen en vroeg: ‘Wat denk jij dat je aan het doen bent?’ ‘Het zijn Fransen,’ legde de kleine hooligan uit. ‘Je bent in Frankrijk!’ schreeuwde mijn collega. Vreedzame fans die voor afzonderlijke wedstrijden naar het WK kwamen, gingen ervan uit dat ze de ‘totale hooliganoorlog’ zouden aantreffen die ze op tv hadden gezien. Ze waren vastbesloten te laten zien dat sommige supporters anders waren.
Dat verklaarde de scène die ik elke dag weer meemaakte: een in zijn nationale kleuren uitgedoste supporter liep een café of treinstation binnen en werd toegejuicht door supporters van de tegenstander. Vervolgens vielen ze elkaar in de armen alsof ze net hun toekomstige bruid hadden gevonden. Om drie uur ’s ochtends zag je op de Franse stations honderden supporters van verschillende landen dicht tegen elkaar aan liggen om zich tegen de kou te beschermen.
Het was het gajes dat de uitzondering vormde. Voor het allergrootste deel waren het Engelsen. Bijna al het supportersgeweld bij grote toernooien in de jaren tachtig was Engels, van Sardinië in 1990 via Malmö en Trafalgar Square tot Marseille in 1998. En de discussie begon weer of de ploeg van internationale toernooien moest worden uitgesloten. Bij het WK in Frankrijk was het overheersende gevoel jegens het Engelse tuig geen angst, ook geen haat, maar verbijstering. Hier zijn we dan, zo dacht bijna iedereen, bij hoogzomer in het land met het lekkerste eten en drinken ter wereld, en het is ons op een of andere manier gelukt kaartjes te regelen voor het WK, misschien wel de eerste en enige keer. Gisteren zagen we Jairzinho in de trein. Iedereen gedroeg zich alsof de Franse overheid lsd aan het water had toegevoegd – misschien was dat ook wel zo. Dus waarom was dat Engelse tuig zo agressief? Waarom keken ze zo grimmig, alsof ze naar het strand van Marseille waren gekomen om een onaangenaam klusje te klaren? Niet dat Engelsen moreel inferieur waren aan mensen uit andere landen. En ook niet dat Engelse supporters inferieur waren aan supporters in andere landen: bij competitiewedstrijden in Italië, Polen, Schotland of Nederland was er vaak meer rotzooi dan in Engeland. En de Engelse hooligans waren veel geringer in aantal dan de voetbalnerds die het Verenigd Koninkrijk in ongekende hoeveelheden voortbracht: ernstige mannen in korte broeken en met grijze sokken die hun 457e stadion bezochten en de architectuur van Stade de la Beaujoire in Nantes vergeleken met een Fins stadion dat ze in 1976 hadden gezien. Maar alleen in het geval van Engeland reisden de gewelddadigste supporters de nationale ploeg achterna. Mensen buiten Engeland associeerden de Engelse supporters steeds meer met andere hedendaagse uitingen van Engels nationalisme: brallende dronken toeristen aan de Costa del Sol, Margaret Thatcher die andere landen schoffeerde, de eindeloze Engelse verheerlijking van de Tweede Wereldoorlog. Voor veel mensen over de hele wereld stond in de zomer van het jaar 1998 die dikke, stenengooiende skinhead in Marseille voor Engeland.
Iran–VS, groepswedstrijd, Lyon, 21 juni 1998
De ontmoeting tussen de islamitische theocratie en de Grote Satan werd aangekondigd als ‘de moeder aller wedstrijden’ – de match van de grote geopolitieke animositeit. Met een ontiegelijk dure taxi liet ik me van Lyon naar het trainingskamp van de Amerikanen rijden, een landgoed ergens op het Franse platteland. De spelers zaten bij elkaar in ligstoelen langzaam helemaal gek te worden. De spectaculairste bezigheid die hun werd geboden was het voederen van de eenden.
De Amerikaanse keeper, Kasey Keller, vertelde later: ‘Al na vijf minuten wilde iedereen zichzelf ombrengen. En de anderen.’ En vooral hun trainer, Steve Sampson. Jaren later vertelde de Nederlands-Amerikaanse speler Earnie Stewart me: ‘We zaten letterlijk in een klooster. Er was niets te doen, geen hond te zien en maar drie zenders op tv, ons enige contact met de buitenwereld. We merkten nauwelijks dat er een WK werd gespeeld.’ Op een gegeven moment belde Stewart zijn vrouw en zei dat hij naar huis kwam, maar uiteindelijk bleef hij. We hadden veel vragen voor de Amerikanen. De Iraanse ambassadeur in Frankrijk had kort daarvoor gedreigd het team van zijn land terug te trekken van het WK, nadat een commerciële Franse zender de film Not Without My Daughter had uitgezonden, over de pogingen van een Amerikaanse vrouw om haar dochter uit handen van haar gewelddadige Iraanse echtgenoot te krijgen.
De Amerikaanse spelers hielden zich verre van geopolitieke kwesties. Vanuit zijn ligstoel zei verdediger Alexi Lalas: ‘Je kunt terecht bezwaar maken tegen elke film met Sally Fields. Maar geen van de spelers ziet dit als iets anders dan een ongelooflijke kans drie punten te pakken tegen een ploeg die we zouden moeten verslaan.’ Omgekeerd maakten de moellahs zich ook niet zo druk om de Amerikanen. Het conflict waarover het regime zich écht zorgen maakte, was dat tussen Iraniërs en Iraniërs. Oppositiegroepen in ballingschap waren van plan tijdens de wedstrijd te protesteren. Er waren inmiddels leden van de Iraanse geheime politie en de Revolutionaire Garde in Frankrijk geland die dat moesten voorkomen.
Toen die avond het stadion van Lyon volstroomde met supporters, werd hun kleding door de veiligheidsmensen gecontroleerd op politieke leuzen. De Franse mobiele eenheid, de gevreesde CRS, was overal. Maar de voorzorgsmaatregelen faalden. Een paar minuten voor de aftrap stonden er duizenden Iraanse supporters op en toonden hun T- shirts met daarop het beeld van ene Rajavi, een vrouw. Op de perstribune bracht een rappe duik in de geschiedenis van de Iraanse politiek naar boven dat Maryam Rajavi leidster was van de Moedjahedien-e-Chalgh (MEK), een beweging die zich tegen het regime verzette. In die tijd hield de MEK kantoor in Irak en werd ze gefinancierd door Irans vijand Saddam Hoessein.
In diverse westerse landen stond de MEK op een lijst met terroristische organisaties. MEK-aanhangers van over de hele wereld hadden kaartjes voor de wedstrijd besteld. Ze hadden stukjes van spandoeken voor de veiligheidsmensen verborgen gehouden en waren die nu, in hun stoelen, aan elkaar aan het naaien. Een groot spandoek richtte zich tegen de hoogste leider van het land: ‘WEG MET KHAMENEI.’ Tijdens de opwarming juichten de Iraniërs hun ploeg toe. Terwijl de volksliederen werden gespeeld zweefde er een subversieve ballon met de beeltenis van Rajavi over de rij Iraanse spelers, die stug deden alsof ze het niet zagen. Uiteindelijk pakte de scheidsrechter de ballon en bracht die netjes naar de zijlijn. Elke keer dat de bal in de tribunes verdween, sprongen de aanhangers van Rajavi uit hun stoel en wezen ze naar de afbeelding op hun shirt, hopend dat ze op tv zouden komen.
Het massaprotest was spectaculairder dan het gezwoeg van de twee middelmatige ploegen op het veld. De MEK ging ervan uit dat hun boodschap wereldwijd op televisie te zien was. Maar op de monitoren bij ons op de perstribune – een geweldige innovatie! – was te zien dat zelfs als de bal tussen de toeschouwers belandde, de camera’s het publiek nooit in beeld brachten. De FIFA-persvoorlichter voor deze wedstrijd, de in Iran geboren Mehrdad Masoudi, vertelde dat de cameramensen van tevoren te horen hadden gekregen wie of wat er niet in beeld mocht komen. Behalve de mensen in het stadion die avond zag niemand ooit iets van de protesten. Iran won met 2-1, de allereerste overwinning op een WK ooit voor het voetbalgekke land.
Na afloop stonden de spelers huilend op het veld. ‘Ik weet dat ik dit niet moet zeggen,’ zei de Amerikaanse aanvaller Eric Wynalda lang daarna, ‘maar het had iets heel moois.’ Wynalda was woedend omdat bondscoach Sampson hem de hele wedstrijd op de bank had gelaten. De VS werden uitgeschakeld. Veel Amerikaanse spelers gaven Sampson de schuld – ‘Als dit het geniale plan was, grote god, dan was het wel écht geniaal,’ zei Lalas – en de Amerikanen pakten de prijs voor het slechtste team van het toernooi die de Financial Times dat jaar in het leven had geroepen.
Nachttrein van Saint-Étienne naar Lyon, 23 juni 1998
Achter de cabine van de machinist zaten uitgeputte Schotse supporters verspreid door het gangpad van de uitpuilende wagon. Hun ploeg had zojuist met 3-0 klop gekregen van Marokko en lag uit het toernooi. De stemming was niet heel positief. Op dat moment verscheen de Franse treinmachinist en begon blikjes Kanterbräu- bier uit te delen. Hij sprak geen Engels maar er werd een tolk gevonden, die de machinist voorstelde als Eric Foucault. Onmiddellijk hieven de Schotten een lofzang aan:
There’s only one Eric Foucault One… Eric Foucault Gave us a beer So give him a cheer Walking in a Foucault wonderland.
Misschien, vroeg Foucault via de tolk, waren de Schotten beter in rugby? ‘Nee!’ riepen de supporters in koor. Maar niemand in de trein zal een slechte indruk hebben gekregen van l’Écosse. Op een gegeven moment stapte er een supporter van Marokko in en keek verschrikt om zich heen toen hij zich omringd zag door supporters van de tegenstander. Tot zijn verrassing onthaalden ze hem met luid gejuich. Hij ging het hele gangpad door en gaf elke Schot een hand.
De supporters bespraken onderling waarom Schotland altijd faalde. Hun land was op zes van de zeven laatste wereldkampioenschappen aanwezig geweest maar werd elke keer al in de groepsfase uitgeschakeld, soms op dramatische wijze. De supporters waren het erover eens dat het tijd was op te houden met het romantiseren van de nederlaag. Schotland zou binnenkort een eigen parlement krijgen: het werd tijd dat het ook op het veld alles in eigen hand had. Foucault verscheen weer en ging de Schotten voor in het zingen van een Franse meezinger. Vervolgens gaf hij hun zijn microfoon om een serenade aan de hele trein te brengen. Ze zongen ‘Flower of Scotland’. Update: In 2025 is Schotland–Marokko nog steeds de laatste wedstrijd die de Schotten op een WK hebben gespeeld.
Engeland–Argentinië, achtste finale, Saint-Étienne, 30 juni 1998
De fase van deze wedstrijd tussen de zesde en de zevenenveertigste minuut blijft een van de meest meeslepende die ik ooit op een WK heb gezien. Het begon ermee dat de Argentijn Diego Simeone de bal te ver voor zich uit leek te spelen, maar het geluk had dat de Engelse doelman David Seaman zijn benen greep. Gabriel Batistuta benutte de strafschop.
Drie minuten later schoot de achttienjarige Michael Owen, die het WK voor de Engelsen op de bank was begonnen, als een projectiel het strafschopgebied van Argentinië in, waarna hij, net als Simeone, dankbaar tegen een tegenstander wist aan te lopen. Alan Shearer benutte de penalty onberispelijk.
Toen Owen vanaf de middencirkel aan zijn volgende solo begon, rezen de Engelse journalisten om me heen op uit hun stoelen, bonkten op hun schrijftafels en schreeuwden: ‘Kom op, jongen!’ waarna hij de bal in de bovenhoek bij Carlos Roa schoot. Jaren later vroeg ik aan Owen of hij zich als tiener op het WK tegen Argentinië niet afvroeg: ‘Mijn god, wat doe ik hier?’ ‘Nee,’ antwoordde hij. ‘Dat was waarschijnlijk de reden dat je succes kon hebben en waarom veel jongeren in alle sporten zo snel opkomen.’ In mijn wedstrijdverslag schreef ik: ‘Owen leek de beste aanvaller ter wereld’ en vroeg me af: ‘Hoe goed gaat hij nog worden?’
Het zou blijken dat die zeven minuten in Saint-Étienne het hoogtepunt van zijn carrière waren.
De wereld aan mijn voeten verschijnt 10 oktober bij de boekhandel.